voor dood hield. Nochtans, daar zij tastten en voelden dat Hij
geheel koud en verstijfd was en daar Joannes bovendien, op het
verlangen der H. Vrouwen, de tussenkomst der soldaten ter
bescherming van het heilig lichaam inriep, zagen de beulen
voorlopig van de beenderenbreuk bij Jezus af hoewel zij van zijn
dood niet volkomen overtuigd schenen.
Zij gingen nu de ladders op, die zij tegen de kruisen van de
moordenaars geplaatst hadden. Bij ieder moordenaar
verbrijzelden 2 beulen met hun driesnedige knotsen de pijpen van
hun beenderen onder en boven de ellebogen, terwijl een derde
hetzelfde deed boven de knieën en op de scheenbeenderen.
Gesmas slaakte daarbij een vervaarlijk en woest gebrul; de beulen
stieten hem daarop nog met 3 geweldige deuken de borstkas in.
Dismas zuchtte gelaten en bestierf deze marteling; hij was de
eerste sterveling die zijn Verlosser in de andere wereld terugzag.
Daarop maakte men de koorden los waarmee zij aan het kruis
vastgebonden waren, liet hun lijken ter aarde vallen en sleepten ze
vervolgens aan koorden neer naar de diepte of het dal tussen de
Kalvarieheuvel en de stadsmuur, waar men ze in de grond
stopte151.
151 Klein dal tussen stadsmuur en Kalvarië. – Reeds is meer dan eens
gezegd dat de oostelijke helling van de Kalvarieheuvel steil was. Ook waren
in deze helling ondergrondse ruimten, die nu kapellen vormen, de kapel der
H. Helena en van de kruisvinding.
Nog verder naar het oosten was naast de stadsmuur van Ezekias een gracht
van 20 m breed en 8 m diep, waarvan in Jezus’ tijd, toen hij grotendeels
gevuld was, slechts nog een bodemverdieping overbleef.
Fascikel 31
553
|