Opening van Jezus’ zijde (Joa. 19, 31-37).
1964.
De beulen schenen nog te twijfelen aan de dood van de Heer. De
vrienden van Jezus waren door het gruwzaam optreden van de
beulen bij het breken van de beenderen der moordenaars, nog
angstiger geworden; zij zouden immers terugkeren en met het
heilig lichaam van Jezus op dezelfde gruwzame wijze te werk
gaan. Doch Kassius, later Longinus genaamd, de onderofficier
die het opperbevel van Abenadar had overgenomen, gaf door zijn
ingrijpen een ander verloop aan het gebeuren.
Longinus was een ietwat drukdoend en dienstijverig man van 25
jaar. Door zijn gewichtigdoenerij en zijn opdringerige
bemoeiingen als ambtenaar, evenals door zijn zwak gezicht en
schele ogen wekte hij niet zelden de lachlust van zijn
ondergeschikten op. Het zien van de woedende, brutale
handelwijze van de beulen, van de angst en bezorgdheid der H.
Vrouwen vervulde hem opeens onder een schielijke aandrijving
van Gods genade met grote vurigheid en maakten hem tot de
vervuller van een profetie.
Zijn lans, waarvan de delen verkort in elkander staken, schoof hij
verlengend uiteen, bevestigde de punt of het blad op het
boveneinde, wendde zijn paard en richtte het ijlings opwaarts naar
de beperkte kruin van de Kalvarieheuvel; het paard kon daar
nauwelijks draaien en ik zag dat het op zijn hoede was voor de
scheur in de gebarsten rots.
Kassius nu, staande tussen de kruisen van Jezus en van de goede
moordenaar ter rechterzijde van het lichaam van Onze Heer, nam
zijn lans met beide handen vast en dreef ze met zulk een geweld
opwaarts in de hol gespannen rechterzijde van de Verlosser,
dwars door heel het binnenste en het Hart, dat haar punt aan de
andere kant uitkwam en links op de borst een kleine wonde
opende.
Daar hij de heilige lans even onstuimig uittrok, liep er uit de wijde
Fascikel 31
554
|