Dat westelijk, nog niet zo dicht bewoonde stadsdeel, is het laagste
(althans in zijn oostelijke helft). Het daalt naar de stadsmuur toe
af en in de nabijheid van de muur stijgt het dan weer een weinig
en vormt zo een glooiing die met mooie tuinen en ook met
wijngaarden bedekt is. Achter deze muur binnen in de stad, loopt
een brede straatweg, die hier en daar berijdbaar is. Van deze weg
uit lopen korte dwarswegen naar de muren en torens. Deze laatste
hebben niet, zoals onze torens, trappen van binnen, doch van
buiten.
Aan de overkant van de muur, buiten de stad, daalt de bodem naar
het (kleine) dal, zodat de muur, die deze lage stadswijk omgeeft,
als op de rug van een hoge wal loopt (zie schets).
Ook op de helling buiten de stadsmuur zijn, zoals reeds gezegd,
nog tuinen en wijngaarden. De kruisweg liep niet door de tuinen
zelf van de stad; ze lagen aan Jezus’ rechterhand en reeds
noordwaarts (of zelfs noordwestwestwaarts), toen Jezus aan het
einde van zijn weg gekomen was (even buiten de stadsmuur).
Simon van Cyrene, die Jezus op zijn weg ontmoette, kwam uit die
Tuinenwijk.
1970.
De poort waardoor Jezus uit de stad geleid werd, ziet niet recht
naar het westen, maar naar het zuidwesten, waar de zon staat om 4
uur in de namiddag (waaruit volgt, dat de stadsmuur zelf niet
vertikaal naar het zuiden, maar een weinig naar het zuidoosten
liep).
Fascikel 31
574
|