background image
de stad te liggen.  Vóór deze uitbreiding liep de stadsmuur zowel ten 
zuiden als ten oosten van Kalvarië op een afstand van ongeveer 100 m 
voorbij de strafheuvel.   
Het kruisigings‐ en begravingsterrein zag er zó uit: daar lagen tegenover 
elkaar 2 miniatuurheuvels van 5 m hoog boven de omgevende bodem.  
De oostelijke was Kalvarië (zie schets hieronder);  
de westelijke een graftumulus (tumulus = aarden grafheuvel = ruimte 
bedekt met een aarden heuvel en een ingang) dezelfde hoogte met een 
tuin er omheen en er op (Joa. 19, 41).   
Tussen beide hoogten liep een kleine ondiepe, van noord naar zuid 
gerichte vallei, waardoor ook een pad liep: un pli de terrain s’étendait du 
nord au sud entre deux petites collines rocheuses; ce pli ou vallonnement 
s’accentuait au N‐O.” (cfr. D.B. Sépulchre, c. 1655; Guide, 113).  
De westelijke helling van Kalvarië had een stijging van 5 m voor een 
afstand van 16‐18‐20 m; de oost‐helling van de H. Grafheuvel verhief zich 
eveneens ongeveer 5 m over een gelijke afstand.  De afstand tussen 
beide heuveltoppen was inderdaad ongeveer 40 m, dezelfde afstand die 
nu in de H. Grafbasiliek te Jeruzalem nog bestaat tussen beide 
heiligdommen: H. Graf en Kalvarië.   
In iedere heuvel was een spelonk die naar elkander hun openingen 
hadden.  In Kalvarië had men de spelonk van Adam.  Later werd ze 
althans zo genaamd; in de westelijke heuvel was het graf van Jozef van 
Arimatea, terwijl aan de overkant ten westen een paar diepere graven 
gevonden werden, waarvan men veronderstelt dat ze aan zijn ouders of 
voorouders toebehoord hadden.   
Achter de laatste heuvel liep een tuinweg en vandaar liep de helling steil 
omhoog naar de heuvel Gareb en naar de plaats die 10 jaren later de 
Fascikel 31
580