background image
noordwesthoek van Jeruzalem zou zijn.  Deze helling bereikt na een 
stijging over een kleine afstand bij de straat die thans ‘straat der 
christenen’ heet, een niveau van 10 m boven de kleine tussenvallei.   
Volgens K.E. moest men, om bij de ingang van het graf te komen, uit de 
tuin die zich er omheen uitstrekte, met een trap in een diepte als in een 
soort gracht nederdalen (zie schets hieronder).   
Boven deze gracht in de tuin was een stenen bank, zegt zij nog en dit 
laatste gegeven wordt bevestigd door Matteüs 27, 61, waar verhaald 
wordt hoe tijdens de begraving van Jezus 2 vrouwen tegenover het graf 
neergezeten waren.  
Jezus’ graf was volgens het gewone type ingericht, dat in Palestina 
overheersend was; meer bepaald in de Geënnomvallei ten zuiden van 
Jeruzalem, vindt men vele graven van dat soort: het bestond uit een 
voorkamer of vestibule met een kleiner grafcel in de achterwand.  Zowel 
grafcel als voorkamer waren aan hun voorkant over de gehele breedte 
open.  Vóór de kleiner cel kon een deur, eventueel een steen worden 
geplaatst, terwijl de opening van de vestibule met vlechtwerk gesloten 
werd.   
De rechterhelft van de grafcel was ingenomen door een lijkbank, die met 
de rotswand uit één stuk bestond.  De cel was kleiner dan de voorplaats, 
wat vanzelfsprekend is, en was eveneens aan de voorkant geheel open 
en de lijkbank uit de voorplaats zichtbaar.   
Fascikel 31
581