background image
De mannen trokken zich nu een weinig terug naar een bocht of
diepte aan de zuidwestvoet van de Kalvarieberg, waar zij de
lijkbereiding wilden voltrekken167. Zij brachten daar alles in
gereedheid voor de balseming van Jezus’ lichaam.
167 Kleine diepte waar de lijkbereiding voltrokken werd. Bedoeld is het kleine
dal tussen Kalvarië en H. Graf.
Er steekt een platte rotssteen, een soort tafel van ± 0,25 m hoog uit de
grond; hij maakt met de rotsbodem één stuk uit; hij wordt genoemd ‘steen
der zalving’ en is te allen tijd in grote eer geweest.
Hij bevindt zich 18 m ten noordwesten van de kruisholte en wordt op het
grondplan van de basiliek, die verder gereproduceerd wordt, aangeduid door
het getal 7.
De steen is zo eerbiedwaardig, dat wij hem even nader mogen beschrijven.
Ik neem deze beschrijving uit een sinds jaren samengesteld artikel over de
H. Grafkerk, zonder dat ik kan zeggen of tijdens de laatste herstelling van de
kerk in 1967-1970 de steen en zijn versieringen bijzondere veranderingen
ondergaan hebben.
Als men door de enige ingang de kerk binnentreedt (cijfer 1), komt men eerst
in een soort voorplaats, die vroeger halfduister was. Acht meter verder ziet
men die steen zich boven de vloer verheffen en 5 m erachter het koor van
de Grieken.
Op genoemde steen onderging Jezus’ lichaam de toebereidselen tot de
graflegging: daar werd het volgens het Joodse gebruik gewassen en met
geurige kruiden in lijkdoeken gewikkeld. De steen was hiervoor op de juiste
plaats gelegen en voor deze handeling goed geschikt. De traditie
betreffende deze steen wordt dus door Katarina bevestigd.
Ook is hij te allen tijde het voorwerp geweest van de vurigste verering.
In de loop der eeuwen werd hij bekleed, nu met marmerplaten, dan weer
met mozaïek. De bekleding die de Grieken in 1810, 2 jaar na de brand
aanbrachten, bestaat uit platen van roodachtige inlandse kalksteen, d.i. witte
steen, maar roodgeaderd en gevlekt. Hij is het gemeenschappelijk bezit van
de verschillende belijdenissen die in de kerk vertegenwoordigd zijn en die
hem dagelijks komen bewieroken.
Fascikel 32
612