Telkens als zij voor het gemeenschappelijk gebed onder de lamp
samenkwamen, legden zij eerst hun rouwsluiers in de
afgeschermde slaapcelletjes af. Ook zag ik de zwakken enige
spijs gebruiken, terwijl de andere bleven vasten.
Ook een blik op het H. Graf.
Herhaaldelijk richtte mijn blik zich hierheen (naar het Cenakel) en
telkens zag ik hen allen in gebed, of rouw plegen in de donkere
zaal, zoals ik het voorgaandelijk beschreven heb.
Ik zag ook enige malen, wanneer mijn beschouwing zich met die
van de H. Maagd verenigde, het Heilig Graf met 6 of 7 wachten,
die gezeten of staande zich tegenover de ingang bevonden. Dicht
bij de deur van de grafspelonk in de gracht ervóór stond Kassius
zonder ooit weg te gaan, stil en in zichzelf verzonken. Ik zag de
deurvleugels van de lijkcel nog gesloten en de steen er nog vóór
liggen.
Dwars door de deur zag ik het lijk van de Heer nog
onveranderd, zoals het daar neergelegd was; ik zag
het omgeven van licht en glans; het rustte tussen 2
aanbiddende engelen.
Zie voorbeelden in fasc. 7, nr. 173, voetnoot 367 en fasc. 14, nr. 478,
voetnoot 227.
Fascikel 32
649
|