background image
zo strekken zich in de hel de gruwelijkste woestijnen en
moerassen uit, vervuld met ongedierte, met pijn en kwelling en
met alles wat huivering, walg en ontzetting wekt.
‐ Ik zag tempels, altaren, vestingen, tronen, landschappen, meren
en stromen van vervloeking, haat, gruwel, vertwijfeling,
verwarring, pijn en marteling,
zoals ik in de hemel hetzelfde zag, doch hier waren het
allemaal werkelijkheden van zegening, liefde, eendracht,
blijdschap en zaligheid.
‐ In de hel de verscheurende, eeuwige tweespalt onder de
verdoemden,
in de hemel de gelukzalige eendracht, de gemeenschap van
alle heiligen.
Het wezen, de essentie van alle kwaad en onwaarheid
vertoonde zich in de hel in ontelbare gedaanten, beelden en
uitwerkselen van lijden en marteling.
Niets was hier in verhouding, schoon of juist, zoals het van
nature moest zijn; geen gedacht was hier waar of in
overeenstemming met het verstand, behalve de gedachte aan
de goddelijke Rechtvaardigheid, de gedachte dat elke
verdoemde die pijn en foltering oogst, die hijzelf door zijn
zonden gezaaid of geplant heeft.
Al het verschrikkelijke immers dat zich hier vertoonde of
gedaan werd, was het wezen, de kern, de essentie, de
belichaming, de innerlijke boosheid van de ontmaskerde
zonde, van de slang die zich keert tegen hen die haar
dragen en voeden in hun boezem.
Fascikel 32
689