| 
 Hierop richtte mijn beschouwing zich opnieuw naar de H. 
Vrouwen. Nadat zij met de bereiding van de specerijen klaar 
gekomen waren, deze voor het dragen geriefelijk ingepakt en 
gereedgezet hadden, zag ik hen zich weer in hun slaapcelletjes 
terugtrekken; zij legden zich echter niet plat neer om te slapen, 
doch leunden alleen tegen de opgerolde dekens om even nog te 
rusten, daar zij nog vóór de dag naar het graf van Jezus wilden 
gaan. Zij hadden herhaaldelijk elkander hun onrust te kennen 
gegeven betrekkelijk dit plan, want zij vreesden dat de vijanden 
van Jezus hen mochten achtervolgen, zodra zij zich buiten 
waagden. Doch de H. Maagd die sedert Jezus’ verschijning met 
nieuwe moed vervuld was, troostte hen en zegde dat zij na een 
korte rust onbevreesd naar het graf konden gaan en dat er hun 
geen erg zou overkomen. Hierop waren zij een weinig gaan 
rusten. 
2023. 
Het was ongeveer 11 uur in de nacht, toen de H. Maagd aan haar 
liefde en verlangen naar Jezus niet langer kon weerstaan. Zij 
stond op, hulde zich geheel in een grauwe mantel en verliet 
onvergezeld het huis. 
Ik dacht nog bij mezelf: “Ach! hoe kan men die zo beangstigde, 
beproefde, ontstelde Moeder onder zulke omstandigheden aldus 
alleen laten uitgaan?!” 
Ik zag Maria, nog steeds ten prooi aan de smart tot bij Kaïfas’ 
gerechtshuis en van daar naar het paleis van Pilatus gaan. Dit 
betekende een vrij lange weg midden door de stad. En zo liep zij 
de gehele lijdensweg van Jezus af, eenzaam door de verlaten 
straten en zij bleef staan op alle plaatsen waar Onze Heer een 
bijzondere pijn, een zware mishandeling had moeten verduren. 
Het was of zij iets zocht wat zij verloren had. Herhaaldelijk wierp 
zij zich ten gronde, raakte op die plaatsen met haar hand de stenen 
aan en bracht dan die hand tegen haar mond, als had zij een heilig 
voorwerp, het bloed van de Heer aangeraakt en als kuste zij het 
Fascikel 32 
706 
 |