Joannes teruggekeerd waren, beschouwden zij hun vertellingen
als zelfbedrog en illusie van vrouwen.
2034.
Joannes en Petrus – de laatste was van verbazing diep nadenkend
geworden – ontmoetten op hun terugweg Jakobus de Mindere en
Taddeüs, die hen naar het graf hadden willen volgen.
Ook dezen waren zeer ontsteld, want ook aan hen was de
Heer in de nabijheid van de Cenakel verschenen.
Ik zag dat Jezus Petrus en Joannes voorbij was gegaan en ik kreeg
de indruk dat Petrus de Heer zag, want ik zag dat hij eveneens
plots ontsteld was, doch ik weet niet of ook Joannes Hem had
herkend.
In mijn visioenen op dit onderwerp zie ik thans te
Jeruzalem en op andere plaatsen Onze Heer en ook
andere verschijningen hier en daar vaak heel
duidelijk in het bijzijn van andere mensen, zonder te
bemerken dat deze Hem zien. Soms zie ik de een of andere
onverwacht schrikken en verwonderd staan, terwijl anderen naast
of bij hen geheel onverschillig blijven. Het is alsof ikzelf de Heer
zonder onderbreking zie, maar tevens bemerk ik dat de mensen
Hem toen slechts nu en dan bij uitzondering zagen.
Het ging juist zoals bij het graf. Ikzelf zag de beide priesterlijke
engelen in het binnenste van het graf voortdurend, vanaf de
graflegging van de Heer, maar ik zag tevens dat de H. Vrouwen
die engelen menigmaal niet, menigmaal slechts een van beide en
dan weer allebei te zien kregen.
De engelen die tot de vrouwen spraken waren de graf-engelen, die
door hun kleding een priesterlijk voorkomen hadden. Slechts één
van hen nam het woord en wanneer de deuren niet geheel
geopend waren, zagen de vrouwen er ook maar één.
Fascikel 32
727
|