Oogslag op de toestand en verdere
gebeurtenissen.
2037.
Ik zag ook, en wel, naar ik meen, op de volgende zondag209, hoe
de Joden de tempel begonnen te reinigen, te wassen en te schuren.
Zij strooiden kruiden en as van doodsbeenderen uit, brachten
zoenoffers, ruimden puin op, bedekten de beschadigde gedeelten
met planken en tapijten, camoufleerden de bressen en vulden
daarna datgene van het paasfeest aan, wat zij op de dag zelf niet
hadden kunnen volbrengen.
Zij onderdrukten alle gepraat en gemor door officieel te verklaren
dat de onderbreking van het feest en de beschadiging van de
tempel eenvoudig het gevolg waren van de aardbeving en van het
binnentreden van onreinen in de tempel om in deze staat van
onreinheid het offer bij te wonen. Hierbij kwamen zij voor de dag
met een visioen van Ezekiƫl, waarin sprake was van opgestane
doden (Ezek. 37, 1, enz. ?), maar hoe zij dit gezicht te pas
brachten weet ik niet meer.
Vervolgens dreigden zij met straffen en zelfs met de ban.
Zo brachten zij weliswaar allen tot zwijgen, want velen voelden
zich medeplichtig aan de misdaad, doch feitelijk slaagden zij er
slechts in, de grote, verstokte en verloren massa van het volk
gerust te stellen, want alle betergestelden bekeerden zich nu reeds
in stilte en heimelijk en deden dit later openlijk en onvervaard op
het Pinksterfeest, of ook nog daarna in hun vaderland, wanneer de
apostelen daar kwamen preken.
De opperpriesters verloren hun stoutmoedigheid en wel in die
mate, dat reeds ten tijde van het diakonaat van Stefanus gans Ofel
en het oostelijk gedeelte van Sion de menigte gelovigen niet meer
209 Nota van Brentano: De zienster vertelde dit slot een weinig later en het is
daarom onzeker of zij de Verrijzenisdag zelf of de eerste zondag na Pasen
bedoelde.
Fascikel 32
732
|