Hij bracht ook een grote vierkante koek op met een klein, dun en
doorzichtig (ongedesemd) paasbrood, dat vóór de Heer als voor
de gast werd neergezet.
2048.
Die de koek opdiende zag er een goede man uit; hij had iets als
een voorschoot om, zodat hij een kok of keukenmeester scheen te
zijn. Hij had zwart haar; hij was echter niet bij de plechtige
handeling (van Jezus, de zegening van het brood) tegenwoordig.
De koek was zo dik als dik karton en door ingedrukte lijnen of
kerven ingedeeld in stukken van ongeveer 2 vinger breed.
Op de tafel lag een mes dat niet van ijzer, maar van steen of been
was; zulke messen had ik reeds op de maaltijd te Kana gezien; het
was wit, niet recht, maar gebogen als een sabel en slechts zo groot
als een gewoon tafelmes bij ons; dikwijls waren meerdere zulke
messen van verschillende vorm naast elkaar met een stift
verbonden.
Alvorens van het brood te eten, sneden zij in de vooraf
aangebrachte kerven of groeven van het brood met de punt van
het mes, dat slechts aan de top snijdend was; daarom hielden zij
het ver naar voren vast, zodat zij het bijna geheel in hun hand
hadden en dan braken zij op de aangebrachte sneden de stukken
ervan af.
2049.
Nadat zij gebeden en zich aan tafel gelegd hadden, aten zij
gezamenlijk eerst van de koek en van de honig.
Daarna nam Jezus het kleine paasbrood, dat
eveneens geribd was, maakte er met het korte
witbenen mes insnijdingen in en brak er een stuk af
dat 3 beten of hapjes groot was. Dit stuk van 3 beten
groot legde Hij op het schoteltje, zegende het, stond
op, hief het met beide handen omhoog en bad met de
blikken ten hemel.
Fascikel 33
767
|