| zich de H. Maagd, Maria van Kleofas en Magdalena, die de godsdienstoefeningen van de apostelen en leerlingen bijwoonden. Kleofas en Lukas die zich onmiddellijk van Emmaüs naar Jeruzalem gespoed hadden, kwamen nu aan bij het huis van het Avondmaal. De hofpoort was gesloten, evenals het huis; zij klopten aan en werden binnengelaten. De godsdienstoefening werd door Petrus geleid. Tussen Joannes en Jakobus de Mindere staande, bad hij voor. Hij wisselde het gebed met onderrichtingen af; zij hadden hun gebed reeds eenmaal onderbroken voor een geestelijk gesprek. Geheel hun oefening scheen een dankzegging te zijn, want heden vierde men te Jeruzalem de sluiting van het paasfeest. Het verwonderde mij dat bijna niemand aan de verschijningen wilde geloven (Mk. 16, 14), ofschoon Jezus ook reeds verschenen was aan Petrus, Joannes en Jakobus (de Mindere) en de broers van de laatste (Lk. 24, 34). Hun hoofd zat vol met allerlei gedachten, als ware dit niet geheel natuurlijk en werkelijk, als was hetgeen nu gebeurde, iets in de aard van de menigvuldige verschijningen aan de profeten. Maar zij waren juist weer in het gebed, toen de beide Emmaüsgangers opgetogen binnentraden en hun vreugdig de boodschap brachten van hun wedervaren. Zij onderbraken het gebed en bespraken het gebeuren (cfr. 24, 33-35). 2053. Nadat zij zich ten tweeden male met elkander onderhouden en zich dan weer tot het gebed gerangschikt hadden, zag ik hun aangezichten verhelderen, ingetogener, zaliger en stralender worden: ik zag de Heer binnen de gesloten deur verschijnen. Hij had een lang, wit kleed aan, eenvoudig gegordeld. Zij schenen zijn nabijheid eerst in het algemeen of vaag gewaar te worden, tot Hij tussen hen door in hun midden onder de lamp trad. Dit maakte op allen een geweldige indruk van verbazing en ontroering. Fascikel 33 773 |