| verwonderd en bedroefd, want zij beminden Judas, daar hij gedurende Jezus’ afwezigheid velen hier met zijn dienstwilligheid geholpen had, ja, zelfs wonderen had hij verricht (cfr. fasc. 29, nr. 1755, voetnoot 4). 2064. Petrus verontschuldigde zichzelf niet; hij vertelde onder bittere tranen zijn vlucht en verloochening en allen weenden met hem, en zijn droefheid en ontroering werden hoe langer hoe smartelijker en heviger. Hij vertelde hoe gruwzaam de Joden Jezus mishandeld hadden, maar hoe Hij ook de derde dag verrezen en aan de vrouwen, aan hem, aan anderen en aan allen gezamenlijk verschenen was, en hij beriep zich op het getuigenis van alle aanwezigen die Hem gezien hadden. Op dit verzoek staken wel honderd hun handen en vingeren omhoog. Maar Tomas bleef stil en deed niets; hij had Jezus niet gezien en kon het nog steeds niet zonder aarzelen geloven. Petrus zette zijn toespraak nog lang voort en wekte hem op om naar Jeruzalem te komen. Ook waren allen zeer aangegrepen en velen bekeerden zich. Zij zouden de apostelen ook nog graag langer bij zich gehouden hebben, maar Petrus verklaarde dat zij morgen terug moesten en de vrijdagmorgen zag ik hen al voor dag en dauw vertrekken. Velen deden hun uitgeleide, enigen gingen mee en anderen kwamen achter. De H. Vrouwen te Betanië. 2065. Ik zag de leerlingen (die te Betanië gebleven waren) daar voortdurend prediken. Ik zag de vrouwen stil in het huis naast Lazarus (naast het huis van Lazarus? im Hause neben Lazarus). De Moeder Gods is treurig, maar kalm, stil en ernstig. Fascikel 33 790 |