| apostel, die met Joannes assisteerde, had zwart haar en een bruinachtig aangezicht. 2071. Terwijl allen zich aldus (in de middenzaal) tot het gebed voorbereidden, zag ik ook Tomas binnentreden. Hij scheen wat te laat aangekomen te zijn; de meeste anderen waren al gereed. Hij ging tussen hen door en wilde zich gaan aankleden. Velen gingen om hem staan en spraken hem aan; enigen trokken hem onder het spreken bij de mouw, terwijl nog anderen hun woorden kracht bijzetten door een gebaar of beweging van hun rechterhand, alsof zij hun getuigenis plechtig bevestigden om hem zijn ongelijk te doen inzien. (Zij vertelden en bevestigden hem Jezus’ verschijning). Tomas’ manier van doen tussen hen was die van iemand, die bezig is met zich snel aan te kleden en aan wie anderen, die reeds aangekleed zijn, iets zeer merkwaardigs bevestigen op de plaats zelf waar het geschied is, en wat die iemand nochtans niet kan geloven. Uit het evangelie van Joannes weten wij dat allen Tomas  verzekerden dat zij de Heer gezien hadden, waarop Tomas  antwoordde: “Ik zal het niet geloven, indien ik mijn vinger niet steek  in de nagelwonde zijner handen en mijn hand niet leg in zijn  zijdewonde”. (Joa. 20, 25).   Tezelfdertijd zag ik een man binnenkomen – het scheen een knecht te zijn, want hij had een voorschoot aan – een man die in de ene hand een kleine brandende lamp en in de andere een stok hield met een haak eraan; hiermee trok hij de lamp in het midden van de zaal omneer, stak ze aan en duwde ze dan weer omhoog; hierna verliet hij weer de zaal. 2072. Op dit ogenblik zag ik ook nog de H. Maagd en Magdalena en nog een derde vrouw gesluierd het huis binnentreden. De H. Maagd en Magdalena kwamen tot in de zaal (doch slechts een Fascikel 33 799 |