Verschijning van Jezus aan de elf met Tomas
erbij (Joa. 20, 26-29).
2073.
Deze verschijning had plaats na het sluiten van de sabbat, dus als
de zondag begonnen was.
Na enige tijd schenen de verzamelden hun gebed voor een poos te
onderbreken of het was geƫindigd en zij bespraken hun plannen;
zij wilden naar het Meer van Tiberias of Galilea gaan en zij
beraadslaagden hoe zij zich zouden verdelen.
Maar welhaast kwam op hun aangezicht de uitdrukking van een
wonderbare ingetogenheid en ontroering ten gevolge van het
naderen van de Heer.
Ik zag Jezus inderdaad naderen over het binnenhof,
schitterend in een sneeuwwit gewaad met een witte
gordel. Hij richtte zich naar de deur van de
voorzaal die zich voor Hem opende en achter Hem
weer dichtging.
De leerlingen in de voorzaal zagen naar de opengaande deur en
weken naar beide zijden achteruit om plaats te maken.
De Heer doorkruiste snel de voorzaal en in de
middenzaal komend trad Hij tussen Petrus en
Joannes, die, gelijk de overige apostelen, naar beide
zijden achteruit weken, Jezus nam de plaats van
Petrus in. Zijn binnenkomen was geen eigenlijk,
gewoon menselijk gaan, noch een zweven als van een
geest, het was tussen beide.
Bij het achteruit wijken van allen kreeg ik de indruk alsof een
priester in zijn albe in een volle kerk door de samengepakte, zich
openende menigte van de gelovigen ging. Opeens scheen de
zaal vol glans en als verruimd, want ik zag de Heer
schitterend met licht omgeven; en de apostelen waren
Fascikel 33
801
|