| Maar Tomas riep uit: “Mijn Heer en mijn God!”, en zonk, terwijl Jezus hem nog steeds bij de hand hield, als onmachtig ineen. De naast bijstaanden ondersteunden hem en Jezus hief hem bij de hand weer omhoog. Er werd mij geopenbaard wat dit zinken en weer opgericht worden te beduiden had. Ik zag de verschijning van Jezus in een lang wit kleed, door en door helder en stralend van licht. Aanvankelijk zag ik zijn wonden niet, maar terwijl Hij de hand van Thomas vatte, toonden die wonden zich aan mij niet als bloedige tekens, maar als helder-stralende kleine zonnen. De andere leerlingen waren zeer getroffen door dit tafereel, en staken, zonder zich vooruit te dringen, hun hoofden voorwaarts, om te zien wat de Heer aan Tomas deed en wat Hij hem liet voelen. Maria alleen zag ik gedurende heel deze tegenwoordigheid des Heren zonder andere uitwendige beweging dan de uitstraling van een stille, diepe, innerlijke godsvrucht: zij was als verrukt (in extase). Magdalena scheen mij wat meer gevoelig, doch haar ontroering was nochtans veel minder uitwendig dan die van de leerlingen. Jezus verdween niet aanstonds. Hij zegde nog enige dingen en vroeg ook om wat eten. Ik zag dat men Hem weer uit de afgeschoten plaats, waarin de tafel stond (nl. uit het Allerheiligste), een langwerpig rond of ovaal schoteltje bracht, doch niet geheel gelijk aan dat der eerste maal. Ook lag er weer iets op als vis, waarvan Hij at en waarvan Hij het overschot, na dit gezegend te hebben, gedeeltelijk aan Tomas, en vervolgens de rest aan enige anderen gaf. 2075. Na de bekering van Tomas legde Jezus hun uit waarom Hij hier in hun midden was gekomen, Fascikel 33 803 |