| medearbeiders die het net in de steek gelaten hadden en nu aan land stonden, dat zij het net moesten komen helpen optrekken. Ook Jezus zei tot Petrus dat hij de vissen aan land zou helpen trekken en ze Hem brengen. En nu sleepten zij het net uit het Meer en ik zag Petrus dan de vissen uit het net op de oever werpen. 2083. Deze vissen, ten getale van 153, waren er van alle soorten. Ik vernam dat dit getal een bijzondere betekenis had, maar ik herinner me deze niet meer. Op het schip waren niet slechts één, maar meerdere knechten van de visser uit Tiberias; dezen bleven bij de vissen en het schip, terwijl de apostelen en leerlingen nu met Jezus over de aardwal naar de hut (in de diepte) gingen: Hij zegde hun immers dat zij moesten komen eten. Toen zij nu daar aankwamen, zag ik er geen zielen van oudvaders meer; de apostelen waren zeer verwonderd daar vuur te vinden met een bradende vis, die niet van de hunne was en ook brood en honigkoek (Honig-Roosz, Honig-Rusz)231. De apostelen en leerlingen gingen aanliggen bij de balk en Jezus zelf vergastte en diende hen: Hij gaf aan ieder van hen op een broodkoek een stuk van de vis uit de pan en ik zag dat de vis niet verminderde. Hij gaf hun ook honigkoek, ging daarna ook zelf aan de balk aanliggen en at mee; dit alles geschiedde plechtig en in grote stilte. 231 Honigraat. – In het gewone spraakgebruik verstaat men onder honigraat de met honig gevulde waskoek. K. echter bedoelt hier een koek of gebak waarin honig gekneed is. Zulke koeken zijn in de H. Schrift vermeld. In Lev. 2, 11 wordt het verboden koeken met honig gekneed, in de tempel als spijsoffer op te dragen. In het H. Land wordt nog veel honig gebruikt bij het bakken van koeken en het bereiden van spijzen (cfr. D.B. Miel, cfr. fasc. 10, nr. 261). Fascikel 33 816 |