| (thans Skoefijeh), en zij keerden terug naar Tiberias, zonder weer over de plaats te komen, waar Hij hun vis te eten had gegeven (zij gingen dus scheep op de oostelijke oever, b.v. in de kleine haven van het huidige Samrah). Van de vissen die de apostelen gevangen hadden, werden er gene bij de maaltijd gebruikt. Toen Jezus hun beval de vissen te brengen, wierp Petrus deze in rijen achter elkander voor de voeten van Jezus, waarbij ze geteld werden. Door deze daad gaven zij te kennen dat zij de vissen niet door zichzelf, noch voor zichzelf, maar door zijn macht en voor Hem gevangen hadden. Toen de vissen daar lagen sprak de Heer: “Komt eten!” En Hij leidde hen over de heuvel of aardwal in de diepte, waar men het Meer niet kon zien en waar de aarden hut boven de vuurplaats was. Jezus legde zich niet ter tafel, maar ging eerst tot de pan en tot de leerlingen en gaf aan iedereen op een stuk brood een stuk vis. Hij zegende ook de gerechten (vis, brood, honigkoeken) en ik zag ze dan schitteren. De honigkoeken lagen niet in de pan; ze waren bereid en lagen op elkander gestapeld en deze deelde Hij eveneens uit. Nadat allen hun portie ontvangen hadden, legde ook Hij zich aan en at mee. Slechts één vis lag in de pan, maar hij was groter dan al die andere gevangene, ja, wel zo groot als een kind. 2087. Deze maaltijd had een geheimnisvolle betekenis. - De tegenwoordigheid van de oudvaders en andere zielen juist ervóór, - de aanstelling van Petrus (tot hoofd van de Kerk) erna, - de omstandigheid dat de oudvaders de maaltijd hadden helpen bereiden, en Fascikel 33 821 |