| Daar zij deze mededeling de 20e dag na de Verrijzenis deed en het  heden ook de 20e dag na de Verrijzenis is, Verrijzenis die op 1 april  plaatshad, ruimen wij hier een plaats ervoor in.   Kijk! daar ziet gij ze gaan! een groep mensen gaat langs de Olijfberg naar Betanië. Zij gaan naast die groene weide; zij hebben nu andere klederen aan; op enige afstand achter hen volgen 5 vrouwen, doch zonder Maria. Zij komen van Jeruzalem; het is wonderbaar, zij kijken rond, zij wijzen naar links en bemerken Jezus niet, die toch uit die richting nadert. Hij komt niet van de kant van de Olijfberg. Hier en daar arbeiden vele mensen in de kleine tuinen; zij herstellen de omheiningen die op Palmendag omver gerukt werden door de talrijke paasgasten en pelgrims, die naar Jeruzalem trokken, toen men de wegen verbreedde. Het is wonderbaar! de leerlingen gaan her en der en zien Hem toch niet; Hij schittert en het is als zweeft Hij. Zie! enige lieden in een tuin hebben Hem toch gezien; zij vallen op de grond neer, en daar is ook de man, Simon, die Hem het kruis hielp dragen. Hij arbeidt in een van die tuinen. Ach! die goede man! De Heer treedt vóór hem. De goede man trekt zijn kap af, valt ter aarde en kust ze vóór de voeten van de Heer. De Heer legt hem met een teken van de hand het zwijgen op en verdwijnt. Kijk ginds in het dorp Betfage, waar zij de ezelin gehaald hebben; zij sturen van daar een bode naar Lazarus vooruit; zij willen bij hem eten. Het is een flinke loper! hij is er reeds. Lazarus is weer thuis; ik zie hem terug in zijn huis; hij was naar ginds gevlucht, zie je, naar gindse plaats over het Meer, dáár waar de Heer zo vele mensen spijzigde. Zie je die kleine hutten ginds? Dáár was hij. Ik zie hem nu in zijn huis te Betanië; de bode is er reeds; zij maken zich gereed voor een maaltijd. Ook een vrouw is bij hem; zij is groot en heeft lang haar; ik geloof dat het Magdalena is. Heden is de tafel, naar ik zie, hoger dan vroeger; Fascikel 33 847 |