niet meer zo omwonden, gelijk de voorgaande, die zij vroeger
borduurde en die enigszins op bakerkinderen (‘baker’ =
kraamverzorgster. Ze begeleidde de vroedvrouw en was al een paar dagen voor de
bevalling in huis. Ieder dorp had tot in de 20ste eeuw verschillende bakers)
geleken.
Deze beelden zijn voor privaat-altaartjes bestemd; ze zijn grof,
niet bont noch sterk gekleurd, doch slechts van bleke kleuren,
want die figuren hebben allemaal witte klederen aan en zijn
meestal gestikt op een geel of bruinachtig stramien; enige
nochtans zijn genaaid op een grond van mooi hemelsblauw.
Ik herinner mij ook dat zij eens – doch ik weet niet of het reeds nu
was of later – een voorstelling van de H. Drievuldigheid
borduurde en wel op een wijze, gelijk ik deze somtijds in de geest
zie, maar nu ben ik te ziek om dit beeld of die voorstelling
nauwkeurig te beschrijven. (De hoofdtrekken van dit beeld waren
de volgende).
God de Vader geeft aan de Zoon het kruis en
Hij heeft het voorkomen van een hogepriester.
Uit beiden komt de H. Geest, doch niet als een duif;
de vleugelen zijn eerder armen en de figuren staan meer in
driehoekvorm dan onder elkander.
Ik heb nog wel in mijn gezichten in de goddelijke diensten van de
ontluikende Kerk ornamenten gezien, die door Maria geborduurd
waren.
Nederzettingen van de nieuw-aangekomenen.
2111.
25 april. –
De apostelen zijn ‘s morgens naar Betanië gegaan. De H.
Vrouwen, uitgenomen Maria, gingen er eveneens heen. De
apostelen waren er voornamelijk heengegaan om aan de
Fascikel 33
855
|