| 27 april. – Deze morgen zag ik de apostelen weer, gelijk tot nog toe, de Metten zingen. Tegen avond zag ik velen ten sabbat in het Cenakel bijeengekomen; zij waren allen in hun feest- en gebedsklederen. Het bidden en koorsgewijs zingen duurden van de avond tot in de nacht. Alle zijzalen rondom de middenzaal waren open en vele leerlingen waren tegenwoordig. De H. Maagd stond op haar gewone plaats (in de middenzaal, nabij de middelste deur tussen midden- en voorzaal) en de vrouwen achter haar, (doch reeds) in de voorzaal (of tussen de geopende zuilen). 28 april; Sabbat. – Ik heb ook heden de apostelen zien bidden. Nu zijn zij gezeten, dan staan zij rechtop. Eens had ik onder deze oefening het gevoel als was ik in de vespers. 29 april. – Na de Metten gingen de apostelen weer naar Betanië; zij staken daar een hand toe bij de bouw van hutten voor de nieuw- aangekomenen. Ook preekten zij in het huis van Simon. Dit feesthuis is nu in een synagoge veranderd. Op het dakterras van het feesthuis heeft men een aan alle zijden open zaal opgericht, waarvan men de uit vlechtwerk bestaande wanden rondom kan wegnemen. In de zaal heeft men een kansel geplaatst. De toehoorders staan er omheen. Men gaat er van buiten op met een trap tegen de muur. Niet alle aankomenden worden aanstonds in de Gemeente aangenomen. De mannen uit Chaldea zijn nog niet aanvaard. Toen Petrus, Joannes en Jakobus de Mindere en Tomas en nog enige andere apostelen ‘s middags van Jeruzalem naar Betanië gingen en de Olijfberg naderden, wandelde Jezus opeens tussen hen en sprak hen aan; zij gingen Hem dan weer Fascikel 33 858 |