| van de hagen; er staan aangename kegelvormige bloemstruiken in. Wanneer Jezus met zijn gezelschap naderde, hielden deze mensen dikwijls de handen voor hun aangezicht en wierpen zich plat op de grond, of liepen ontsteld de tuinen in en trokken zich achter de hagen terug. Ik weet niet of zij de Heer al of niet konden zien en of zij uit haat of schrik vluchtten dan wel of zij zich van ontroering neerwierpen. Ik heb sedert de Verrijzenis dit vluchten telkens gezien, als Hij in de nabijheid van mensen kwam. Verwoesting van heilige plaatsen. 2120. Ik heb in de laatste dagen op alle plaatsen die in Jeruzalem en omgeving door de tegenwoordigheid en door het lijden van de Heer uiterst merkwaardig en voor de zijnen heilig en dierbaar zijn, door de Joden een misdadige verwoesting aangericht zien worden. Zij hadden de kruisweg op de plaatsen waar de Heer gevallen was, dwars met grachten doorsneden. De tuinen en bevallige en aangename grasplaatsen, waar Jezus dikwijls vertoefd en geleerd had, werden beschadigd, onbegaanbaar en door afsluitingen ontoegankelijk gemaakt. Op sommige plaatsen hadden zij zelfs gecamoufleerde valkuilen gegraven, opdat zij, die daar ‘s Heren gedachtenis kwamen vieren, erin zouden vallen. Maar enige boosaardige Joden heb ik er zelf in zien vallen. Ik bekwam daarbij de verzekering dat het de vijanden van Christus, die dergelijke dingen doen, te allen tijde zo vergaat, daar hij die een put voor een ander maakt, er zelf in valt, maar dat zij op de oordeelsdag nog meer zo zullen varen. Nog zag ik daarbij dat de vervolgers en heiligschendende verwoesters van kruiswegen, kruisbeelden, kapellen en kerken, de bestrijders van oude godvruchtige praktijken, godsdienstoefeningen en christelijke gebruiken en in het algemeen van alles wat de gedachte aan de geschiedenis der Fascikel 33 867 |