wal rondom de plek waar het kruis gestaan had, hadden
afgedragen, bleef slechts een naakte, witte rots over, waarin een
vierhoekige opening was van wel een el diep. Dit was het hol
waarin het kruis had gestaan. Ik zag hen grote moeite doen om
die steen door middel van hefbomen uit de grond op te lichten,
maar zij slaagden er niet in; hij zonk telkens terug en tenslotte
vulden zij de holte en bestrooiden de plaats met aarde247. Het H.
Graf echter, daar dit het eigendom van Nikodemus was (of juister,
van Jozef van Arimatea) bleef ongeschonden. In dit graf lag
Christus met het hoofd naar het oosten. Wanneer men ‘s middags
uit de spelonk trad, had men de zon recht vóór zich en het westen
aan zijn rechterhand248.
247 Wij lezen in Pet. Boll. T. 5, blz. 287: “De holte die men op Kalvarië kan
nagaan, vertoont niet de steen, waarin het kruis geplant is geweest. Naar
aanleiding van de brand in 1808 hebben de Grieken het rotsblok waarin het
kruis gestaan heeft, weggenomen om hem naar Konstantinopel te voeren en
zij hebben er een andere steen voor in de plaats gesteld, doch tijdens de
overvaart ging bij een storm de ware steen door schipbreuk verloren.” Wat
K.E. hier zegt, doet vermoeden dat het een los rotsblok was dat in de grond
stak en in de rotsbodem slechts met mortel vastzat.
In nr. 2198 zegt K. “Het (nagemaakte) kruis van Maria te Efeze stond in een
blok van aarde of steen, zoals het kruis van Jezus op de Kalvarieberg.”
In geval dit blok in de grond met mortel aan de rots vastgehecht was, dan
verstaan wij deze woorden in D.B. Calvaire, k. 81-82: “In 1810 hebben de
afgescheiden Grieken de binnenwand van de holte met beitels losgehakt en
de weggenomen rotsstukken door andere stenen vervangen.”
K.E. noemt het H. Graf het eigendom van Nikodemus, maar het behoorde
aan Jozef van Arimatea toe (Matt. 27, 60). Elders zegt ook K. dit, maar die 2
waren intieme vrienden die samen de beeldhouwkunst beoefenden en
ondernemingen deden, samen werkten, zodat K. soms bijzonderheden van
de een op de andere toepast, zodat wij o.m. ook moeilijk met zekerheid
kunnen uitmaken wie van beide de eigenaar van het Cenakel was.
248 Als men ‘s middags uit de spelonk trad … – Kwam men in een soort
gracht. Men steeg met een trap zuidwaarts naar boven en men had de zon
in het aangezicht en het westen aan zijn rechterzijde.
Fascikel 33
869
|