Zij waren allemaal terneergeslagen en vol angst; enigen weenden;
anderen waren zelfs bijna ontmoedigd en in een – het was een met
zwart haar – zag ik zelfs deze gedachten: “Indien Hij ons nu
verlaat, wie zal dan de meester zijn, en hoe zal alles wat omtrent
de Messias beloofd is, in vervulling gaan?” Petrus en Joannes
schenen geruster alsof zij alles beter begrepen.
Dikwijls werd de Heer door sommigen ondervraagd
en Hij hield dan stil en gaf hun de gewenste
ophelderingen. Zo wandelden zij tot de avond (van deze
woensdag) toe. Herhaaldelijk bleef de Heer staan en
zeer ernstig onderrichtte Hij hen dan. Menigmaal
was Hij opeens voor hen verdwenen; zij waren dan zeer
bedroefd, maar plots was Hij dan weer in hun midden.
Het was alsof Hij hen op zijn aanstaande heengaan wilde
voorbereiden (opdat zij niet te zeer verrast zouden zijn, als Hij
voor goed zou verdwijnen).
Ik zag hen nog op liefelijke wegen, tussen weiden, op
grasplaatsen en onder bomen wandelen. De zon ging prachtig
onder in het westen; ze was nakend onder en het was bijna
donker, toen Jezus het huis naderde waar het
liefdemaal gehouden zou worden.
Maria, Nikodemus en Jozef van Arimatea kwamen Hem vóór het
huis tegemoet. Hij was de apostelen een weinig
vooruitgegaan en dezen begaven zich naar de eetzaal.
Jezus trad met zijn Moeder in het huis. Hier was de
haard op de grond. De overige vrouwen kwamen pas later.
Nadat Jezus een weinig met de vrouwen gesproken
had, gingen zij zich weer vleien met de hoop dat Hij nog wel
zou blijven, maar Maria was in haar ziel beter op de hoogte van
alles; zij wist dat Jezus’ uur aanstaande was.
Fascikel 33
871
|