| hetzelfde wat ook Petrus bij de maaltijd op de zondag van de Verrijzenis gedaan had. Nadat de leerlingen van het liefdemaal waren opgestaan, verzamelden zich de anderen, die in de gang ter zijde gegeten hadden, vóór de zaal onder de bomen, en ik zag de Heer uit de zaal naar hen gaan en hen lange tijd onderrichten en dan zegenen, waarna zij zich verwijderden. 2125. Nu zag ik dat de overige vrouwen, die ondertussen ook aangekomen waren, niet door de zaal, maar rechtstreeks van de huisdeur (ingang) uit, in de boomgaard (of voorhof met bomen) verschenen en ik zag ook de H. Maagd bij hen. Jezus ging erbij en bood zijn Moeder de hand. Hij sprak de vrouwen zeer ernstig toe en allen waren diep bewogen. Ik voelde daarbij dat Magdalena door een hevig verlangen bekropen werd om Jezus’ voeten te omarmen, maar zij deed het toch niet, want in zijn voorkomen was Hij zo ernstig (cfr. nr. 2083, voetnoot 232), dat zij allen onwillekeurig een weinig voor Hem achteruitdeinsden. Nadat Jezus de vrouwen aldus enige tijd toegesproken en ook gezegend had, verliet Hij hen en zij stortten overvloedige tranen, doch van een droefheid die geheel in de ziel was; hun tranen waren geen oppervlakkige aandoening en nog veel minder vertoon, ook geen onbeheerste, vluchtige smart, zoals vaak bij de mensen van heden: het was als weende hun ziel. Maar de H. Maagd zag ik hier niet wenen. Ik heb haar in het algemeen nooit heftig uitwendig zien wenen, behalve wanneer zij de twaalfjarige Jezus op de terugreis van Jeruzalem na het paasfeest verloren had (Lk. 2, 48), en nog eens na zijn dood aan de voet van het kruis (fasc. 31, nr. 1948; fasc. 32, Fascikel 33 873 |