| Ik zag de Heer nog helderder schitteren dan de lichtkrans rondom Hem. Hij legde zijn linkerhand op zijn borst en zegende met zijn opgeheven rechterhand, zich geheel rondwendend, de gehele wereld. De menigte stond op dit ogenblik roerloos stil en ik zag hen allen gezegend worden. Hij zegende niet, gelijk de rabbijnen, met de handpalmen, maar gelijk de christelijke bisschoppen. Dit zegenen van de gehele wereld had zelfs een uitwerksel in MIJN ziel, want in mijn binnenste ondervond ik er bij een grote vreugde. 2132. Maar nu straalde en vloeide het licht van Boven met de glans van Jezus tezamen, en ik zag zijn gehele gestalte, te beginnen met het hoofd (en vervolgens deel na deel) met dit hemels licht versmelten, en omhoog stijgend, geheel verdwijnen. Het was alsof een zon in een andere inging, alsof een vlam in een vuurgloed vloog, alsof een vonk in een vlam zweefde. Het was alsof men in de volle middag vlak in de zon keek, ja, zijn schittering was nog witter en helderder, de klare dag scheen duister daartegen. Als ik reeds zijn hoofd niet meer kon zien, onderscheidde ik nog zijn schitterende voeten, tot Hij geheel in die hemelse glans opgenomen en verdwenen was. Ik zag ontelbare zielen van alle zijden in dit licht binnendringen en met de Heer in de hoogte verdwijnen. Ik kan niet zeggen dat ik Hem, gelijk iets wat in de lucht vliegt, kleiner en kleiner zag worden, maar ik heb Hem, terwijl Hij in de lichtwolk opsteeg, zien verdwijnen (cfr. Hand. 1, 9). Uit deze lichtwolk viel als een regen van licht op allen neer, en, toen men het licht niet meer kon verdragen, werden allen met schrik en verbazing bevangen. Fascikel 33 883 |