| De laatste twee dagen voor Pinksteren. – A. Voorbereiding tot het feest. 2137. (Vrijdag, 11 mei). – Ik zag in het Cenakel een grote verandering en hoe alles bereid en in gereedheid gebracht werd als tot een feest. Ik zag meteen ook duidelijker dan ooit menige bijzonderheid betreffende de inrichting van het huis. In de zuilen- of zijgangen die de middenzaal omgaven, kon men de wanden openen en (tussen de zuilen door) in de middenzaal zien, gelijk uit de kruisgangen of zijbeuken in het schip of de middenbeuk van een kerk. In een deel van deze zijgangen waren door metselwerk (slaap-) kamers ingericht, waarin zich leerlingen ophielden. Daar de sabbat naderde, zag ik heel het binnenste der middenzaal tegen het Pinksterfeest met groene boompjes versierd worden. In hun takken stonden potten met sierstruikjes en bloemen. Groene slingerkransen waren gehangen van de ene kant der zaal naar de andere. In het plafon van de zaal was op de plaats, waar gewoonlijk de lamp neerhing, het grote luik geopend en de lamp hing een weinig meer naar het voorhangsel van het Allerheiligste toe. De wanden naar de zijzalen waren geopend en zo ook de deuren. Alleen de buitenste hofpoort was gesloten. 2138. De apostelen stonden ietwat anders gerangschikt. Petrus stond in zijn bisschopsmantel in het midden, vóór de lamp en het voorhangsel. Tegenover hem stond vóór de geopende deur van de voorzaal de H. Maagd met haar sluier over het aangezicht neergelaten. De overige vrouwen stonden achter haar in de voorzaal en woonden het gebed bij. Door de open deur keken zij in de zaal. Fascikel 33 905 |