Deze voorstelling beantwoordt geheel aan de volgende beschrijving uit
Exodus, 37, 1 9. ”Daarna maakte hij (d.i. Besalel) een verzoendeksel van
zuiver goud, 2,5 el lang, en 1,5 el breed. Aan de beide uiteinden van het
verzoendeksel maakte hij 2 gouden kerubs in drijfwerk (= gehamerd
metaal).
Één kerub sloeg hij uit aan het ene einde en één kerub aan het ander
einde. De kerubs spreidden hun vleugelen omhoog en overspanden met
hun vleugels het verzoendeksel; ze stonden tegenover elkander terwijl
hun aangezichten naar het verzoendeksel gericht waren.”
In de tempel van Salomo stonden de kerubs in een andere houding, niet
op de Ark, maar aan weerszijden ernaast, één aan elke kant en met het
aangezicht naar het Heilige gekeerd.
Zij overschaduwden met 2 van hun vleugels de Ark en hun andere
vleugel spreidden zij uit naar de wand van het Allerheiligste.
De Ark op haar plaats stellend, schoof men deze onder de 2 binnenste
vleugels.
Fascikel 34
913
|