Terwijl de 2 kleine kerubs uit de tijd vóór Salomo God eerbiedig
omringden en aanbaden, schenen
de kerubs in Salomo’s tempel de Ark eerder te willen verdedigen
tegen aanranders van buiten. De 2 buitenste vleugels reikten tot de
wanden, de 2 binnenste raakten elkander. (Zie I Kon. 6, 23, 28; 8, 6
11; II Kron. 3, 10 13; 5, 7 10).
De houding van de kerubs in de tempel van Zerobabel na de
Babylonische gevangenschap is onbekend. Volgens de geleerden zou er
zelfs geen Ark, dus ook geen kerubs meer geweest zijn. Volgens K. was
er in het Allerheiligste een nagemaakte Ark.
En inderdaad, hoe verklaart men dan dat de hogepriester elk jaar op de
verzoendag het Allerheiligste moest betreden om er rituele ceremoniën
uit te voeren; onder meer moest hij met het bloed van de geslachte stier
7 maal het verzoendeksel bevochtigen en deze handeling met het bloed
van een bok herhalen;
de eerste besprenkeling geschiedde tot uitboeting en voldoening
voor eigen zonden,
de tweede voor die van het volk, of zou sedert de ballingschap dit
gebruik, deze verplichting, dit wetsvoorschrift niet meer van tel
geweest zijn.
Kort vóór de Babylonische gevangenschap kondigde de profeet
Jeremias aan dat de Verbondsark weldra haar taak vervuld zou hebben
en verdwijnen (Jer. 3, 16). De profeet zelf moest ervoor zorgen dat ze
verdween. Op Gods bevel liet hij haar wegbrengen op de berg Nebo,
vanwaar Mozes, alvorens te sterven het land van Belofte in geheel zijn
uitgestrektheid aanschouwd had. Hij verborg er de Ark met nog andere
voorwerpen in een grot. Deze werd dichtgemaakt en de ingang
verborgen en onvindbaar gemaakt; de Ark zou niet meer teruggevonden
worden, voorspelde de profeet, totdat God zijn volk weer zou
verzamelen en het barmhartigheid bewijzen (cfr. II Makk. 2, 4 8).
Hierna spreekt de H. Schrift niet meer van de Ark en de exegeten
besluiten hieruit dat er in de tempel van Zerobabel geen Ark meer
geweest is. Over deze tempel weten wij feitelijk zoveel als niets, dus
evenmin over een nagemaakte Ark die er zou in gestaan hebben. Dus
ook nutteloos vragen te stellen in verband met de houding van de
kerubs.
Fascikel 34
914
|