background image
2146.
In het huis van het avondmaal legde Petrus ondertussen de handen
op aan 5 apostelen, die aan de vijver Bethesda moesten helpen
onderrichten en dopen. Naar ik meen, waren het Jakobus de
Mindere, Bartolomeüs, Mattias, Tomas en Judas Taddeüs. Ik zag
gedurende deze wijding, dat de laatste een visioen had; het was
als zag ik hem het lichaam van de Heer met zijn armen vóór de
borst omvatten.
Eer zij zich hierop voor de wijding van het water en voor de doop
naar de vijver Bethesda met het nodige gerief voor de wijding
begaven, zag ik hen geknield de zegen van de H. Maagd
ontvangen. Vóór Jezus’ Hemelvaart ontvingen zij die zegen al
(gebogen) staande.
Ik zag dit zegenen in de volgende dagen telkens als de apostelen
weggingen en terugkeerden.
De H. Maagd had bij die zegeningen en in het algemeen telkens
als zij in haar waardigheid onder de apostelen verscheen, een
grote witte mantel om, een geelachtige sluier vóór het aangezicht,
en op het hoofd een hemelsblauwe, smalle baan, die aan beide
zijden bijna tot op de grond neerhing. Deze was van voren een
weinig omgeslagen en (op die omgeslagen rand) met borduurwerk
versierd en op het hoofd met een wit fijn zijden kroontje
vastgehecht.
Ontluiking van de Kerk. – Doop van velen aan de
vijver Bethesda (Hand. 2).
2147.
(Pinksterzondag, nog 13 mei). –
Aan de vijver Bethesda stroomden nu vele mensen toe; ze
kwamen uit de omliggende herbergen en uit het oude gebouw (de
burg van David) niet ver van het Cenakel; ze waren door de
Fascikel 34
925