Onderhandelingen van de christenen met de
Joden over woonplaatsen.
2182.
Ik zag heden nog de apostelen met de Joodse overheden over de
woonplaatsen van de aanhangers van de nieuwe godsdienst
onderhandelen, want de Joden wilden dat zij van hun
gelijkgezinden en godsdienstgenoten gescheiden bleven.
Het waren Nikodemus; Jozef van Arimatea, Eliud, die de zoon
van Simeon was, Natanael en nog 3 andere, met de Joden beter
bekend, die in een zaal boven de poort van het vrouwenvoorhof
gingen, waar een twintigtal Joodse overheden zaten271.
Drie plaatsen buiten de stad en van de grote verkeerswegen
verwijderd, werden hun aangewezen:
een plaats tussen Betanië en Betfage, ten westen van Betanië,
waar enige hutten en afdaken stonden; en
2 plaatsen zuidelijk van Betanië, eveneens van de weg af.
Daarentegen moesten de leerlingen de herberg vóór (ten noorden
van) Betanië en aan de (oude) weg (naar Jericho) gelegen,
ontruimen en mochten zij daar niet gehuisvest blijven en mochten
zij zich ook niet meer vestigen noch zelfs ophouden in de herberg
vóór Jeruzalem naar de kant van Bethlehem, waarin Maria, vóór
haar reiniging in de tempel, haar intrek genomen had (nl.
Qatamin, zie fasc. 4, nr. 103, voetnoot 221). Ik zag de overheden
hun vanuit de tempel die plaatsen aanwijzen. De afgevaardigden
kwamen aanstonds met de boodschap daarvan tot de Gemeente en
enige scharen begaven er zich zonder uitstel heen.
271 Een zaal boven de poort van het vrouwenvoorhof. Bedoeld is de
oostelijke poort die het vrouwenvoorhof met het voorhof der heidenen
verbindt. In Guide, blz. 200 spreekt ook Meistermann van de zaal van het
klein Sanhedrin, dat zijn vergaderplaats had boven de oostelijke poort van
het voorhof der vrouwen, (zie fasc. 29, nr. 1827, voetnoot 36 en fasc. 1, nr.
28, voetnoot 60). Die Raad bestond uit zowat 23 leden en zijn bevoegdheid
ging over godsdienstzaken van minder belang.
Fascikel 34
966
|