De onderbouwen vormden tevens holen voor wilde dieren die in het
worstelperk van het stadion moesten vechten (23).
Tegen de zuidmuur is een volbogige poort aangebouwd, die grotendeels
nog bestaat (25). Het oostelijk einde van het stadion reikt tot tegen de
stadsmuur (26, 26), waarvan alleen de fundamenten behouden zijn.
27 is een vals graf van Maria Magdalena.
28 is een grot, zogenaamd van de 7 slapers, een legende die te
wonderbaar is om waar te zijn. (cfr. Pet. Boll. 9, blz. 48).
29 zou het graf aanwijzen van de leerling van Sint Paulus, nl. Timoteüs,
eerste bisschop van Efeze.
Het gebouwencomplex 30, ten noorden van het stadion aan de overkant
van de zuilenstraat of heilige weg die naar de tempel van Diana leidt,
wordt nu voor een overblijfsel gehouden van het vierde van Efeze’s
gymnasia; het wordt naar de naam van de stichter of schenker
‘gymnasium van Vedius’ genoemd.
De heilige zuilenweg leidt naar de oostpoort van Efeze (31) en verder
naar de Dianatempel (2) en Ajasoloek. Deze tempel verhief zich op een
ruim, kunstmatig terras; hij was de roem van het heidense Efeze tot na
Christus onder de regering van Konstantijn.
Van de noordelijkste en middelste der 3 toppen van Ajasoloek heeft men
een ver en prachtig uitzicht op de eigenlijke stad en op de
Kaystrosvlakte tot aan de zee. Dit is op te merken, want ook K.
Emmerick vermeldt het vergezicht tot op de zee vanaf de middelste top
van de heuvel waarin Joannes’ graf gelegen was.
De noordelijkste top is bekroond met een middeleeuwse burcht (32).
Onder de middelste top staat buiten het terrein van de verdwenen grote
Sint Janskerk een oude moskee (33).
Meer zuidelijk, aan de voet van de zuidelijkste top staat nog de moskee
van Isa Bey.
De Joanneskerk was één van de prachtigste heiligdommen van de
gehele christenheid, zodat ze kon wedijveren met de kerk der apostelen
te Konstantinopel. De laatste opgravingen, begonnen in 1926 maken het
mogelijk een nauwkeurige beschrijving van het heiligdom te geven. Uit
deze beschrijving kunnen wij ons hier slechts enige trekken veroorloven.
Fascikel 34
9
|