kelk reinigen. En Maria scheen mij, toen ik haar (in dit visioen)
de wonden des Heren zag reinigen, iets dergelijks te doen; ook
hield zij onder deze handeling het doekje op dezelfde wijze vast.
Dit was mijn indruk bij de aanblik van het doekje naast het kruis.
Rechts van dit bidvertrek, stond, aangeleund tegen de muur
van het kleine zijkamertje de slaapcel (alkoof), en
hier tegenover, ter linkerzijde van het bidvertrek, was een
kamertje, waarin haar klederen en huisraad bewaard waren
(bergplaats).
Van de ene dezer 2 cellen naar de andere was een gordijn
gespannen, dat de tussen beide gelegen bidcel afsloot. In het
midden vóór dit voorhangsel placht Maria te zitten onder haar
arbeid en geestelijke lezing.
De slaapcel van de H. Maagd leunde met de achterzijde tegen de
muur (van het zijkamertje), die met een gevlochten tapijt
behangen was; de beide zijwanden (van de alkoof) waren licht
gevlochten met verschillende soorten van spint (= het zachte hout
buiten het hart en onder de bast van een boomstam; jong gedeelte van de
boom, het nog niet volgroeide hout, dat aan de rand van de stam ligt, tussen
het harde hout (kernhout) en de schors) of bast, die door hun
natuurlijke houtkleur en kunstmatige verbinding figuren of
patronen vormden.
(Letterlijk: de beide zijwanden waren licht van spint of bast in
afwisselende natuurkleur van het hout naar een patroon
gevlochten).
De voorwand met een tapijt overspannen, behelsde in het midden
de lichte dubbele deur die naar binnen openging. Ook de
zoldering van deze cel bestond uit vlechtwerk (inlegwerk) en liep
van de 4 zijden uit, boven als een gewelf tezamen; in het midden
hiervan hing een meer-armige lamp neer.
De legerstede van Maria stond met één kant tegen de muur en was
een soort uitgeholde kist of bak van anderhalve voet hoog en zo
lang en breed als een smal bed. (De slaapbank had een
Fascikel 34
43
|