background image
Toen de H. Maagd enige tijd vóór haar overlijden het uur voelde
naderen, waarop zij haar God, haar Zoon, haar Verlosser zou
weerzien om nu voor eeuwig met Hem verenigd te worden, bad
zij dat aan haar vervuld mocht worden wat Jezus haar op de dag
vóór zijn Hemelvaart in het huis van Lazarus te Betanië had
beloofd (zie fasc. 33, nr. 2117, alsook voetnoot 244).
Mij werd nu in de geest getoond hoe Jezus toen aan Maria,
die Hem smeekte om na zijn Hemelvaart niet lang
meer in dit tranendal alleen te moeten achterblijven,
in het algemeen zei welke geestelijke werken zij tot
aan haar dood hier op aarde nog moest verrichten
en hoe Hij haar openbaarde dat op haar bede de
apostelen en meerdere leerlingen bij haar dood
tegenwoordig zouden zijn en wat zij aan dezen
zeggen en hoe zij hen zegenen moest.
Zo zag ik hoe Hij bij dezelfde gelegenheid aan de
ontroostbare Magdalena zegde dat zij in de woestijn
verborgen moest gaan leven; en
aan haar zuster Marta dat zij een vereniging van
vrouwen moest stichten en dat Hij altijd met hen zou
zijn.
Toen de H. Maagd God nu erom gebeden had de apostelen tot
haar te zenden, zag ik in verschillende, zeer ver uit elkaar gelegen
wereldstreken de uitnodiging de apostelen bereiken; ik herinner
mij op dit ogenblik daarover nog het volgende.
De apostelen hadden reeds op verschillende plaatsen, die zij
geëvangeliseerd hadden, kleine kerken gebouwd. Ofschoon een
deel daarvan nog niet met stenen gebouwd waren, doch alleen
armoedige muren hadden van takwerk dat met leem bepleisterd
was (zoals de aardhutten der arme mensen in het Oosten), hadden
nochtans alle kerken die ik gezien heb, aan hun achterzijde de
halfronde of driehoekige vorm, zoals het huis van Maria bij Efeze.
Er stonden altaren in, waarop zij het H. Misoffer opdroegen.
Fascikel 35
75