vruchtbaarheid bij de vrouwen gewoonlijk reeds opgehouden
heeft.
Maar bij Anna was dit niet het geval: zij ontving niet uit de wil
van het vlees, maar uit de wil van God, omdat zij aan de Kerk een
heilig geslacht moest geven, waarvan de takken, door de
buitengewone glans van hun zuiverheid en vroomheid, de roem en
de zegen van alle eeuwen moesten blijven.
Is het niet aan een wonderbaar ingrijpen van de Voorzienigheid te
danken, die krachtig en zacht alles bestuurt, quae fortiter
suaviterque disponit omnia, dat de H. Anna aldus niet alleen de
moeder van de Maagd der maagden, maar ook nog de stam van
verscheidene heilige en zuivere families werd, en aan de Kerk de
heerlijkste vruchten kon aanbieden van een rijke wijngaard?
Verscheidene apostelen, de eerste en roemrijkste van alle
martelaren, belijders, maagden en H. Vrouwen waren de
gezegende vruchten van de schoot van Anna en van haar dochters.
Konden dan die zo gezegende huwelijken anders dan door God
gewild zijn?
Was de vruchtbaarheid, aan de schoot van Anna verleend, niet een
talent dat zij niet begraven mocht, omdat het haar niet alleen voor
haar, maar voor het welzijn van de Kerk, ja, voor aller zaligheid
gegeven was?
Kon zij zich aan Gods wil onttrekken, zonder door die ontrouw
haar eigen zaligheid in gevaar te brengen?
Overigens verdient het ook te worden opgemerkt dat uit haar
huwelijken, afgezien van één geval, slechts dochters
voortkwamen, die zelf bestemd waren om nieuwe gezinnen te
stichten.
Het zijn inderdaad de moeders die door hun zuiverheid, hun
zorgen waarmee zij de vruchten van hun schoot zo vóór als na
Fascikel 35
129
|