in het bijzijn van veel volk op een openbare plaats. Hier zag ik
dat 2 ter dood veroordeelden het gift moesten drinken en
onmiddellijk dood neerzonken. Ik zag dat 2 zonderling geklede
giftarbeiders in een zaal daarnaast de drank gereed maakten. De
anderen waren allen met witte omslagmantels gekleed, maar
dezen waren kort en nauwsluitend gekleed; zij hadden riemen om
de benen en iets op de heupen hangen, als zakken; zij hadden ook
helmkappen op.
Ik zag dat zij rode vruchten, groene kruiden en iets als
vingerdikke rietstukjes met een handpers in een kelk persten, die
er bijna als de avondmaalskelk uitzag. Ik zag dat zij de beker aan
de mond van Joannes te drinken hielden, want hijzelf kon met zijn
geboeide handen de beker niet vasthouden. Ik zag dat Joannes
bad en dan enige woorden in de beker sprak en dat daarop een
zwarte damp uit de beker opsteeg en een licht erop nederdaalde en
dat Joannes hem onvervaard ledig dronk, zonder enige hinder
ervan te ondervinden.
Ik zag hierop dat de afgodenpriester bovendien nog eiste dat hij
ook die 2 doden weer zou opwekken en dat Joannes hem zijn
mantel gaf om hem op de doden te werpen; ik hoorde hem ook
zeggen wat hij zeggen moest, en daar hij dat alles deed, kwamen
de doden tot het leven terug. Ik zag dat tengevolge van dit
wonder zich bijna de ganse stad bekeerde en dat men hem
eindelijk vrijliet.
Ik zag te Efeze ook een tempel instorten, toen men Joannes eens
wilde dwingen aan de afgoden te offeren. Over de tempel kwam
als een onweer: het dak stortte in; stofwolken en rook drongen uit
alle openingen en de afgodsbeelden smolten.
Ik zag in Efeze een heidin, wier man nog kortelings door Joannes
tot het christendom bekeerd was; zij had geen kinderen en was
wonderschoon, maar zij had haar liefde voor een voorname
jongeling uit de stad ingevolgd en zich in de afwezigheid van haar
Fascikel 35
175
|