background image
Ik zag hem in het tentenverblijf van Mensor. Hij werd plechtig
ontvangen, maar toch niet gelijk Jezus, omdat deze mensen nu
eenvoudiger in hun gebruiken geworden waren.
2276.
In hun tempel zag ik alles veranderd; hij bevatte geen enkel
afgodsbeeld, geen sterrenhemel meer, maar ik zag er nog het
kribje, met nu ook een ezel erbij. Ook vond ik er het beeld van
het Lam Gods en het altaar met de kelk terug.
Ik was getuige van de doop van Mensor en van de andere oude
koning en van de voornaamsten van de familie; samen waren ze
wel met hun twaalf. Een groot bekken werd op het eilandje van
de bron vóór het tentkasteel geplaatst en water uit de springbron
erin gelaten. De apostel zegende het; de dopelingen bogen er het
hoofd boven en 2 medegezellen van Tomas legden elke dopeling
de rechterhand op de schouder. Tomas gebruikte een bosje
(waarschijnlijk van kruiden, b.v. hysop), dat hij in het bekken
doopte en waaruit hij het water op het hoofd van de dopelingen
liet neervloeien. Hierna, wanneer er reeds verscheidene gedoopt
waren, legden deze gedoopten de hand op de volgende.
Ik zag achtereenvolgens allen gedoopt worden, die hier nog
woonden, o.m. Kuppes en de andere vrouwen.
Bij deze doop zag ik de H. Geest als een gevleugelde
lichtgedaante in de vorm van een duif, alsook een engel op de
dopelingen neerzweven en zich over hen uitstorten.
2277.
De lijken van hun doden en vooral van de gestorven koning zag ik
nog in hun graven liggen, zoals vroeger. Vóór de grafdeur van de
laatste zag ik de tak staan en, zoals eertijds, de duif daarop zitten.
Hij kon nu reeds 12 jaren gestorven zijn, want bij Jezus’ bezoek
hoorde ik dat hij toen reeds 9 jaren overleden was.
Ik zag Tomas in dit graf gaan en dat hij, wat ik vroeger, dunkt
mij, niet gezien had, hem als een wit masker van het aangezicht
Fascikel 36
211