zat onder een boog vóór het altaar, het beeld hing boven in het
gewelf met vele brandende lampen ervóór; het was geheel
onduidelijk en bruin geworden. Zij hebben (in de loop van de
tijden) allerlei genaden door het beeld bekomen en zij vereren het,
omdat zij wonderen ervan gezien hebben.
Zij hebben de besnijdenis en menen dat de zielen (van de
gestorvenen) weer in andere mensen, in kinderen verhuizen.
Zij kennen hun juiste oorsprong niet meer; zij stammen van
slaven af, die met Arabische reizigers tot de doop van Joannes in
het begin gekomen waren en die buiten de doop van Joannes
verder niets meer vernomen hadden, aangezien zij daarna
weggetrokken zijn.
Zij moeten nog vele heidense elementen en opvattingen behouden
hebben, want zij bezitten geheime boeken, die een soort van
openbaring bevatten. Zij bedrijven ook toverij met het
verbranden van voorwerpen die aan andere mensen toebehoren,
om deze te betoveren en ook wel om het leven te brengen. De
priesters dragen op de ene naakte arm een getatoeëerd kruis, om
reden meen ik, dat Joannes altijd een kruis op zijn staf droeg. Zij
hebben de borst meestal bloot en dragen ook een stuk weefsel van
kamelenhaar dwars over de schouders. Zij weten niet wat
Joannes bij de doop zegde en gebruiken als formule: “Ik doop u
met de doop waarmee Joannes doopte.” Ik weet niet goed te
onderscheiden wat, in hetgeen ik verteld heb, tot de tijden van
Lukas behoort of tot latere.
Fascikel 36
265
|