| 
 De H. Timoteüs. 
(24 januari 1821) 
2313. 
Op deze dag was de zienster nauwelijks in staat enige woorden uit te  
brengen, want daags te voren had zij op het punt gestaan te stikken  
van kramphoest en borstbeklemming, maar zij slaagde er heden toch  
nog in het volgende mee te delen.   
Een heilige bisschop heeft mij geholpen; hij is reeds gisteren en 
heden de gehele dag bij mij geweest. Ook is iets van zijn 
gebeente bij mij. Hij was daar waar ook Joannes was 
(nl. te Efeze, waar hij bisschop van was). 
De Pelgrim antwoordde haar even later: “Heden is het de feestdag 
van de H. Timoteüs, aan wie Paulus bevolen heeft wijn te 
drinken.” 
Hierop antwoordde zij gevat: “Helaas! ik heb hem spijtig niets 
gepresenteerd, maar hij heeft daarom niet nagelaten mij te 
helpen.” 
Aanstonds bleek het dat zij in deze omstandigheid een visioen op zijn  
leven heeft gehad, waarvan zij, door stoornissen van buiten, slechts  
met veel moeite het volgende kon vertellen:   
Timoteüs had ten tijde van de ballingschap van Joannes op 
Patmos, op het eiland Chios gevangen gezeten. Alle inwoners 
beminden hem en hij had daar zelfs een Gemeente van leerlingen 
gesticht; ook de soldaten die hem bewaakten, waren aanhangers 
van hem geworden. 
Maar er was daar een voorname vrouw, een christin, die met een 
priester gezondigd had. Als Timoteüs nu eens in een kleine kerk 
het H. Misoffer wilde opdragen en reeds aan het altaar stond, zag 
hij in de geest die vrouw tot de kerk naderen. Hij ging van het 
altaar naar de deur en verweet heur haar misdaad en deed ze in de 
ban. Hierdoor brak een vervolging tegen Timoteüs uit en hij werd 
naar Armenië, niet zo ver van het land van Teokeno, verbannen. 
Fascikel 36 
288 
 |