Ik heb haar (in dit visioen) eerst in Betanië gezien in het huis van
Lazarus, dat het grootste en schoonste huis van Betanië is,
hetzelfde waarin ik de Heer, vóór hij de laatste keer naar
Jeruzalem ging, zag eten en waar vele mensen in het voorhof en
onder de zuilengangen aten. Dit huis was het erfgoed van de
vader van Lazarus.
Ik zag ze deze nacht, alle drie: Lazarus en zijn zusters, nog
tezamen. Ik zag Lazarus en Marta eenvoudig, menslievend en
milddadig leven, maar Magdalena zag ik tot hun groot verdriet
een zeer ijdel, ergerlijk en wellustig leven leiden.
Zij woonde op de bovenste verdieping en had 2 dienstmeiden en 2
pages tot haar dienst. Ik zag haar buitensporig in haar opschik en
klederdracht. Prachtig opgesmukt ging zij zitten op een plaats,
waar zij door iedereen gezien kon worden en zij schaamde zich
voor de mensen over haar brave, eenvoudige broer en zusters.
2327.
Magdalena had een met tapijten bedekte zetel als een kleine troon
en liet die op het dakterras van het huis brengen, en dan zat zij
daar dikwijls in de overdadigste optooiing te wachten op haar
gasten. Dit waren mannen en vrouwen, die haar in groot getal uit
Jeruzalem kwamen bezoeken. Zij was zeer groot, lijvig en fors,
had blond en zeer lang en weelderig haar, mooie handen en een
aangename kleur. Zij was in haar opschik buitensporig, bij zover
dat ze stijf was van de overdadige sieraden en kleinodiën. Zó zag
ik haar dáár boven op het platte dak zitten.
Haar haar was bedekt met een soort muts van vaalgele stof, vol
parelen en geheel kroes als kant, waarin de parelen en de
schitterende sieraden en vele fijne golvende lokjes verwerkt
waren. Van de bovenpunt van deze hoofdbedekking hing een
lange, doorschijnende sluier van achteren tot op de grond neer.
Rond haar hals was een soort kraag, die vouwenrijk en eveneens
kroes was en die reikte tot tegen de kin; haar borst was met een
rood- en witgebloemde glanzende stof bedekt, die een stijf
Fascikel 36
310
|