| 
            
            voorwerp ‘stralen’ op hen uitschoot, die op hun nakomelingschap
            tot op Anna en de H. Maagd Maria betrekking hadden (zie nr.
            25)27.
            27 In nr. 2 vernemen wij dat er priesters waren onder de voorouders van de
            heilige moeder Anna.
            Hier vertelt de zienster dat zij voorouders van de H. Anna met anderen zeer
            godvruchtig de Verbondsark zag dragen.
            ***
            Een zo kort mogelijke schets van de priester- en levietenregeling zal hier wel
            niet misplaatst zijn.
            Tijdens de slavernij van de Joden in Egypte behield God zich de
            eerstgeborenen voor tot bedienaren van de eredienst. Daarna in de tijd van
            Mozes werden deze eerstgeborenen vervangen door de stam, de
            afstammelingen van Levi om de goddelijke eredienst bij zijn volk waar te
            nemen (Num. 1, 47). Deze stam vormde de geestelijkheid.
            Ze bestond uit twee klassen, de hogere en lagere geestelijkheid:
            priesters en gewone levieten. Ik zeg ‘gewone levieten’, omdat ook de
            ‘priesters levieten’, afstammelingen ven Levi waren.
            De afstamming van Levi was als volgt:
            LEVI
            1. GERSON
            2. KEHAT
            3. MERARI
            1. Amram
            2. Isaar
            3. Hebron
            4. Oziël
            1. Marie
            2. Aäron
            3. Mozes
            1. Nadab
            2. Abioe
            3. Emeazar 4. Itamar
            1. Gersam 2. Eliézer
            Aäron werd gekozen als hoofd en vader van de priesterkaste.
            Zijn afstammelingen waren priesters door geboorte.
            Alle overige afstammelingen van Levi waren door geboorte levieten.
            Men mag misschien zeggen dat het, vergeleken bij onze geestelijkheid,
            diakens waren tegenover de priesters.
            In de dienst van de tabernakel hadden de 3 levietenfamilies van
            -
            Gerson,
            -
            Kehat en
            Fascikel 1
            53
             |