Reeds een paar dagen geleden had ik gezien dat een oude man
bossen rijshout, stro of riet, waarmee Jozef zijn vuur onderhield,
uit deze grot wegruimde; de man die Jozef deze dienst bewees, zal
wel een herder geweest zijn. In deze spelonk was het klaarder en
ruimer dan in de geboortegrot; hier werd de ezel niet
binnengebracht. Ik zag het Kindeke Jezus hier liggen in een
uitgeholde trog die op de grond gezet was. Ik heb in de laatste
dagen herhaaldelijk gezien hoe Maria de sluier, waarmee het
Kindje bedekt was, wegnam en het zonder andere doeken dan een
zwachtel om het middellijfje, aan sommige bezoekers toonde.
Andere malen zag ik het Kindje weer geheel ingebakerd. Ik zie
de verpleegster nog dikwijls een bezoek aan het Kindeke brengen.
Maria deelde haar ruimschoots mee wat zij van de bezoekers had
gekregen om het in Bethlehem aan behoeftigen weg te schenken.
De reis der H. Driekoningen.
(verhaald in 1821, Matteüs, 2, 1-12).
130.
Opmerking vooraf.
Reeds in de jaren 1819 en 1820 verhaalde de eerbiedwaardige zienster
een reeks beschouwingen over hun reis naar Bethlehem. Doch
aangezien in die jaren haar visioenen samenvielen met de dagen waarop
de Kerk deze gebeurtenissen herdenkt, zo was de tijdruimte van 13
dagen tussen het Kerst‐ en Driekoningenfeest te kort voor hun lange
reis; ook deelde zij daarom slechts enige voorvallen uit hun reis mee.
In 1821 evenwel wees zij de 25e november aan als de historische datum
van Christus’ geboorte, die dus een maand vroeger plaats had dan de
Kerk die viert. Op dezelfde dag zag zij de afreis van de H. Driekoningen
naar Judea. Zo bleef er voor hun reis de gepaste tijd van een maand; dit
De herhaling geeft meer bijzonderheden over de grot: de afdalende trap
door een nauwe gang.
Fascikel 5
543
|