9. Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en
natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met
palmtakken in hun handen.
10. En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon
gezeten is, en van het Lam!
11. En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen
zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God,
12. zeggende: Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en
de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen.
13. En een van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn met de
witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen?
14. En ik sprak tot hem: Mijn heer, gíj weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen
uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed
des Lams.
15. Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en
Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden.
16. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch
enige hitte,
17. want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar
waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Ook maakte Hij nog gewag van mannen op paarden
en van meer zulke taferelen (Apoc. 6).
Openbaring 6
De eerste zes zegels geopend
1. En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier
dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom!
2. En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon
gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen.
3. En toen Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom!
4. En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van
de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard
gegeven.
5. En toen Hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en zie,
een zwart paard, en die erop zat had een weegschaal in zijn hand.
6. En ik hoorde als een stem te midden van de vier dieren zeggen: Een maat tarwe voor een
schelling en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe aan de olie en de
wijn.
7. En toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom!
8. En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was [de] dood, en het
dodenrijk volgde achter hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te
doden, met het zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren der aarde.
9. En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht
waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden.
10. En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser,
oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?
Fascikel 28
3284
|