Een modern auteur noemt Jericho een tuinenstad: “Het bestond uit een
verzameling van talrijke huizen, die tussen magnifieke tuinen verspreid
stonden.” (Guérin, Sam. I, 142).
Zo was het Zacheüs gemakkelijk een boom te vinden, hetzij buiten of binnen
de stad, om erin te klimmen en Jezus voorbij te zien gaan.
De grond van Jericho is buitengewoon vruchtbaar. Ook nu nog wordt de
bezoeker die uit het gebergte afdaalt, verrast en geboeid door het groen van
de rijk bewaterde vlakte rondom Jericho. Als Jezus uit het zuiden naderde
lag het eerst verborgen in het groen en onder zijn bomen. Indien de boom
van Zacheüs juist gelokaliseerd is, naderde Jezus de stad, die Hij met zijn
fysieke en morele wonderen wilde vereren, op een kleine afstand langs de
voet van het gebergte.
Volgens de oude pelgrims trof men die vijgenboom aan achter een
monument, rechts van de weg, aan de rand van de vlakte, wanneer men uit
de richting van Jeruzalem uit het gebergte in de vlakte afdaalde (Guide,
374). Hij stond nog buiten de stad, volgens K.
Vanaf het boek Josuë is Jericho in de Bijbel en in geheel Israëls
geschiedenis veelvuldig vermeld; het was het toneel van vele wonderen
onder de profeten en ook ten tijde van Jezus. Vandaar het heilig karakter
van de stad.
Zoals oudtijds laten ook de hedendaagse pelgrims niet na een bezoek aan
de stad te brengen op hun weg naar Jezus’ doopplaats en naar de Dode
Zee. Na zijn verwoesting door Saladin in 1188 tot vóór 100 jaren was
Jericho een onooglijk gehucht van enkele armtierige hutten. Dan kende het
weer een zekere opbloei en het landschap rondom kreeg iets terug van de
weelderige vruchtbaarheid, die door oude schrijvers en pelgrims, zowel
heidenen als christenen om strijd geroemd werd (cfr. Flavius Josephus B. J.
II, 72-73).
Deze vermeldt heel in ‘t bijzonder Jericho’s water, palmbomen en balsem.
De wonderbare plantengroei, dankzij het tropisch klimaat, de diepe ligging
en de overvloedige watervoorraad maakten Jericho wereldberoemd. Ook in
andere opzichten genoot Jericho bekendheid.
***
De aanwezigheid van vele tollenaars in de stad (ook volgens K.), wijst op het
belang van deze stad voor de doorvoerhandel.
In 325 werd ze een bisschopsstad en ze bloeide onder Konstantijn.
Ze behoorde tot de vooraanstaande steden van Palestina en volgde in
belangrijkheid onmiddellijk op Jeruzalem.
Later kwijnde ze onder de Perzen (614) en de Arabieren (636).
Zoals gezegd, kreeg ze in de laatste eeuw wat nieuw leven.
Wat er nu zal gebeuren, moeten wij afwachten.
Fascikel 27
2851
|