komen, steunen en het dak schragen.” (Dapper, Perzië, 27). Dus nog
dezelfde bouwtrant.
***
Sterrenverering. – Lang vóór Mohammed beoefenden de Arabieren en
andere oosterlingen de sterrendienst. In zon en maan zagen zij de 2
hoogste oppergoden, in de sterren ondergeschikte goden. De vereerders
van de hemellichamen werden Sabeeën, d.i. sterrendienaars, -aanbidders
genoemd.
Er zal een woord over gezegd worden verder in een korte uitweiding over
het Mazdeïsme (zie nr. 1572, voetnoot 816).
Hier oefenen deze vereerders hun dienst uit in een tempel met de vorm van
een trappiramide. Zulk een piramide kon tot 7 verdiepingen hebben. Van
vele trappiramiden bestaan nog overblijfselen.
Wij lezen b.v. in Larousse, Persepolis: “8 km ten noorden van deze stad
liggen de ruïnes van 2 tempels van vuuraanbidders; ze hebben de vorm van
afgeknotte piramiden.” Elke hogere verdieping springt achteruit en heeft dus
een kleiner grondvlak dan de voorgaande. (De voorstelling in fasc. 11, nr.
319 kan er een idee van geven; zie tevens in dit nr. 1542).
De oudste piramiden van Egypte zijn trappiramiden (te Sakkarah en
Medjidoen).
In Chaldea en Assyrië liggen nog de resten van terrasvormige torens, die op
de oude beeldfriezen van die volken uitgebeiteld zijn; ze waren gebouwd op
een vierhoekig grondplan. Elke zijde was 150 à 200 is lang.
De oudste torens bestonden uit 2 of 3, later ook op 7 trapsgewijze op elkaar
gebouwde terrassen en de hoogste verdieping was een gebouw dat tevens
tot tempel en observatorium ingericht was. De toren van Khorsabad ten
noorden van Ninive, bestond uit 7 verdiepingen.
De onderste 4 zijn gans overgebleven. Zulke torens hadden ook een ruime
omheining, zoals men het nog kan nagaan aan de noord- en oostkant van
de torens van Babylon en Borsippa. Het plein rond de toren van Ninive was
ommuurd. Hier bereikte men de terrassen van de torenbouw niet met
trappen, zoals te Ur, maar een langzaam stijgende weg slingerde zich langs
de terrassen heen naar het hoogste gebouw, de troon van de godheid.
Ieder terras had een verschillende kleur. Deze toren is tot halverhoogte
bewaard (cfr. ‘t H. L. 16e jg. 47).
“Alle tempeltorens van Chaldea en Babylonië waren op dezelfde wijze
ontworpen: een serie uitgestrekte, bijna vierkante terrassen, het één boven
het ander oprijzend, terwijl ieder hoger terras kleiner werd dan dat eronder.
Het heiligdom van de Godheid was op het bovenste terras en reusachtige
hellende wegen leidden vanaf de begane effen grond naar boven.
De terrassen waren schel gekleurd, de lagere zwart, de bovenste rood en
Fascikel 27
2989
|