10. en al het mijne is het uwe en het uwe is het mijne, en Ik ben in hen verheerlijkt.
11. En Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom tot U. Heilige Vader,
bewaar hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij.
12. Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb
over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs, opdat de
Schrift vervuld werd.
13. Maar nu kom Ik tot U en Ik spreek dit in de wereld, opdat zij ten volle mijn blijdschap in
zichzelf mogen hebben.
14. Ik heb hun uw woord gegeven en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet uit de wereld
zijn, gelijk Ik niet uit de wereld ben.
15. Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze.
16. Zij zijn niet uit de wereld, gelijk Ik niet uit de wereld ben.
17. Heilig hen in uw waarheid; uw woord is de waarheid.
18. Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld;
19. en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid.
20. En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven,
21. opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de
wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt.
22. En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk
Wij één zijn:
23. Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij
gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt.
24. Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn
heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad vóór de
grondlegging der wereld.
25. Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet, maar Ik ken U, en dezen weten, dat Gij Mij
gezonden hebt;
26. en Ik heb hun uw naam bekend gemaakt en Ik zal hem bekend maken, opdat de liefde,
waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij en Ik in hen.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Ook de apostelen waren vol blijdschap en ijver; zij stelden Hem
verscheidene vragen en Hij antwoordde er op. Ik gis dat veel
daarvan in het Evangelie te lezen staat.
Tot Petrus en Joannes die het naast bij Hem zaten,
zegde Hij tussen zijn toespraken in, het een en ander
afzonderlijk. In verband met vroegere uitspraken
van Hem – Hij herhaalde deze – moesten zij dat later
meedelen aan de overige apostelen, die het op hun
beurt aan de leerlingen en H. Vrouwen moesten voort
leren, al naar gelang deze in staat zouden zijn
zulke mysteriën te waarderen. Hij deed menige
Fascikel 29
66
|