Judas kwam terug en zei dat Jezus reeds uit het Cenakel
weggegaan was en zich stellig naar de Olijfberg begeven had,
waar het zijn gewoonte was in deze dagen te gaan bidden (cfr.
Joa. 18, 2). Opdat de leerlingen die op alles loerden, niet
achterdochtig zouden worden, het niet opmerken en geen oproer
verwekken zouden, verzocht hij dat men hem maar een klein getal
soldaten meegeven zou.
Driehonderd man moesten echter de poorten en straten van Ofel,
d.i. een stadswijk ten zuiden van de tempel en ook het dal Millo
(deel van het stadsdal bij de zuidwesthoek van de tempel)
bezetten tot bij het huis van Annas27, dat boven op Sion lag, om,
“De ark van Noë, zegt K. nog in het verhaal van een visioen daterend van
midden-augustus 1820, bestond, naar ik vernam, uit 4 houtsoorten, nl. palm-
, olijf-, ceder- en cipreshout.” (Vie, II, 481).
Door een beschikking Gods kan dit werkelijk zo geweest zijn, want de Ark
was een voorafbeelding van het kruis.
Ook Guérin somt dezelfde houtsoorten op, die hij aangetroffen had bij
Quaresmius, custos (= bewaker, oppasser) van het H. Land in de 16e eeuw.
Quaresmius echter is geneigd er slechts een mystieke betekenis aan toe te
kennen. (cfr. Description géographie et archéologie de la Pal., Jude, I, 78-
79).
Bij onderzoek van kruisrelikwieën is gebleken dat het gemaakt was van
bomen die hout-appels dragen, misschien wel van de pijnboom, zegt Lesêtre
in D.B., Croix, k. 1130; deze levert zeer hard en gewaardeerd hout, evenals
de cipres en de ceder, die eveneens kegeldragende bomen zijn.
Het hout van deze bomen is zeer hard en bijna onbederfelijk zowel in
nattigheid als droogte. De pijnboom is niet dezelfde als de ceder- en
cipresboom.
Daar het wetenschappelijk onderzoek van echte kruisrelikwieën slechts
twijfelachtige afleidingen kan maken en het hout evengoed van cipressen,
ceders en olijven afkomstig zou kunnen zijn, is niets daaruit tegen de
beweringen van Katarina in te brengen.
27 Millo – is in de H. Schrift een burcht of toren of verdedigingswerk door
Salomo gebouwd (I Kon. 9, 15. 24; 11, 27, enz.).
Men weet waar het bouwwerk ONGEVEER gestaan heeft, nl. even ten
zuiden van de zuidwesthoek van het tempelplein en het ligt voor de hand het
te veronderstellen even ten noorden van de valleipoort, die in de westelijke
Fascikel 29
149
|