1830.
In het gebouw en in de omgeving was alles met fakkels en lampen
verlicht; het was bijna zo klaar als overdag. In het atrium was
bovendien een groot vuur ontstoken in de groef (8), die in de
bodem uitgegraven en aan de bovenkant open was; de
brandstoffen werden er van boven ingegoten; het waren, scheen
De ruimte 22 is een soort voorplaats, waarlangs men in het christelijk tijdperk
de zuidelijke, later aangebrachte opening bereikte (23), waar het
gevangenishol (16) best toegankelijk is. Toch is de drempel van deze
opening (23) nog 1,60 m boven de bodem van de cel, zodat men er in
neerspringen moet of er in afdalen met een ladder. Het schijnt dat deze cel
(16) beschouwd is geworden als de gevangenis van Christus in de nacht van
zijn verblijf bij Kaïfas, maar dit blijkt niet uit K.
Eerder was Hij vastgehouden in de veel ruimer achterste grot (12) en, meer
bepaald vastgebonden aan de pilaar 26, die later weggehaald en in de
Cenakel-basiliek ingewerkt werd, juist omdat er de gedachtenis van Christus
aan verbonden was; het schijnt dat men ze als geselkolom vereerde.
Doch dit is onjuist.
Aan deze lage kolom vastgebonden verduurde Jezus echter de wraakroependste
mishandelingen, waartoe ook wel geselslagen behoord kunnen hebben.
Twee rijen van 4 kolommen (24, 24) en een driehoekige middenkolom (25),
die deze ruime achtergrot als het ware in 3 beuken verdelen, schragen haar
gewelf. De totale hoogte van deze logge, vierkante, lage pijlers is 3 m en ter
hoogte van 1 m zijn ze van ringen, om er de gevangenen aan vast te binden,
voorzien, zoals ook de wanden van de kerker. De kolom 26 stond 6 m van
de ingangtrap (27-15), die 6 treden telt en uit deze geringe afstand wordt het
verstaanbaar hoe het gezucht van Jezus hoorbaar tot de deur (15)
doordrong.
Bij deze deur was in deze nacht Maria getuige van de smarten van haar
Zoon. De hoofdletter P, ten N. van deze ingang, wijst een pilaar aan.
Door het voorgaande commentaar wordt alles opgehelderd, wat Katarina
meedeelt over het oponthoud van Jezus in het huis van Kaïfas, b.v. hoe
Jezus Petrus ontmoette en hem vermanend aanblikte.
Uit de ligging en richting van het huis blijkt hoe Maria later in de morgen uit
het noorden komend aankwam aan de achter- of ronde kant van het huis,
waar het slechts door één muur omgeven is. Om de ingang te bereiken
moest zij om het huis draaien (nrs. 1827, 1843-1844).
Op andere treffende punten wordt verder gewezen in het commentaar.
Fascikel 29
213
|