gestolen. Hierom hadden de dieven het haar ook voor een
kleinigheid afgestaan.
Tobias kende die mensen en was op de hoogte van het geval. Zijn
vrouw echter lachte hem om zijn scrupule uit. Haar spotternij was
ook een voorafbeelding van de spot der Farizeeën en wetkundige
letterknechten met de vrome Joden en Essenen; ze verbeeldde de
verhouding tussen beide partijen; deze verhouding kan ik echter
nu niet ophelderen.
De engel Rafael loog niet met te zeggen dat hij Azarias was, de
zoon van Ananias, want deze namen beduiden zoveel als ‘Hulp
van de Heer’, ‘Hulp van de wolk van de Heer’.
De engel Rafael die de jonge Tobias begeleidde, was een
voorstelling van de leiding door God van de mensengeslachten,
het bewaren en besturen van de ‘zegen’ tot de komst van Maria en
haar onbevlekte Ontvangenis toe.
In het gebed van de oude Tobias en van Sara, dochter van Raguel,
dat ik gelijktijdig voor de troon van God gebracht en verhoord zag
worden, herkende ik een beeld van de smekingen en
verzuchtingen van het gelovige Israël en de dochter van Sion om
de komst van het Heil.
Ook was het nog een beeld van het gelijktijdig roepen van Joakim
en Anna om het Kind der belofte, die op hetzelfde ogenblik
hemelwaarts schreiden, hoewel ze ver van mekaar op
verschillende plaatsen verbleven.
De blindheid van de oude Tobias, het schimpen en ruziën van zijn
vrouw tegen hem waren ook nog een zinspeling op Joakims
kinderloosheid, die hem de verwerping van zijn offer in de tempel
op de hals haalde.
De zeven door Satan omgebrachte mannen van Sara, dochter van
Raguel, waren ten gevolge van hun wellustigheid omgekomen,
want Sara had de belofte gedaan slechts aan een vrome en kuise
man te willen toebehoren.
Fascikel 37
361
|